Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet milieubeheer

 

Artikel 8.25
1
Het bevoegd gezag kan - onverminderd het in de artikelen 8.34, 8.39 en 18.12 bepaalde - een vergunning voor een inrichting geheel of gedeeltelijk intrekken:
a
indien de inrichting ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en toepassing van artikel 8.23 redelijkerwijs daarvoor geen oplossing biedt;
b
indien dit in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen noodzakelijk is;
c
indien gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;
d
indien de inrichting geheel of gedeeltelijk is verwoest;
e
indien, in gevallen als aangegeven krachtens artikel 8.20, derde lid, de vergunninghouder niet meer degene is, die de inrichting drijft;
f
in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
2
Het bevoegd gezag trekt de vergunning in:
a
indien door toepassing van artikel 8.22, tweede lid, redelijkerwijs niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast;
b
voor zover regels vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, hiertoe verplichten.
3
Een belanghebbende, met uitzondering van de vergunninghouder, kan het bevoegd gezag verzoeken een vergunning met toepassing van het eerste lid in te trekken.
4
Met betrekking tot een beslissing als bedoeld in het eerste lid zijn de artikelen 8.6 tot en met 8.9 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is op de voorbereiding van de intrekking van een vergunning op grond van het eerste lid, onder c, d, e of f, of tweede lid.
5
In een geval als aangegeven krachtens artikel 8.15 kan een voorschrift overeenkomstig de betrokken algemene maatregel van bestuur aan de beschikking tot intrekking worden verbonden. Artikel 8.15, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
6
In de beschikking tot intrekking kan worden bepaald dat een voorschrift als bedoeld in het vijfde lid, dan wel daarbij aangewezen aan de vergunning verbonden voorschriften gedurende een daarbij aan te geven termijn blijven gelden.
7
Met betrekking tot de totstandkoming van een beschikking krachtens het eerste lid, onder f, is artikel 8.10, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
8
Het bevoegd gezag gaat tot intrekking van een vergunning op grond van het eerste lid, onder c, d, e of f, of het tweede lid niet over zonder de vergunninghouder in de gelegenheid te hebben gesteld binnen een termijn van zes weken schriftelijk of mondeling zienswijzen over de intrekking naar voren te brengen. Van de beschikking wordt mededeling gedaan door toezending daarvan aan de adviseurs.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •